In het proces van herstructurering van de thuiszorg worden de rollen van professionals opnieuw verdeeld. Vanaf 2015 zal er gewerkt gaan worden met zogenaamde segment 1- en segment 2-verpleegkundigen. Er komt een “knip” in de zorgverlening: eerst indicatie, dan pas uitvoering.
Voorheen, onder de AWBZ, moest de thuiszorg eerst via het CIZ aangevraagd worden. Pas na de indicatie werd bepaald wie de zorg zou gaan leveren. De cliënt kon zelf bepalen welke zorgorganisatie daarvoor ingeschakeld werd.
Dit had belangrijke nadelen. De lange procedure. De vele verschillende zorgverleners waarmee de cliënt te maken kreeg. De huisartsen reageerden daarop door te pleiten voor de herintroductie van de oude wijkverpleegkundige: een vertrouwenspersoon van de huisarts die naar de cliënt gaat en meteen handelend kan optreden.
Op zich een goed idee en het werd dan ook breed omarmd. Echter, deze werkwijze strookt niet met het principe van marktwerking. Want die wijkverpleegkundige hoort bij een organisatie en die organisatie krijgt dan automatisch de cliënt. En dus werd de knip verzonnen: twee verpleegkundigen bij een cliënt: één om vast te stellen welke zorg nodig is (segment 1) en de andere om daadwerkelijk te verplegen (segment 2). Terug naar af dus.
Buurtzorg plaatste over de nieuwe aanpak al een satirisch filmpje met legopoppetjes op YouTube. De knip in de dienstverlening heeft inderdaad iets onnatuurlijks. Want wat willen niet alleen huisartsen, maar ook instellingen, cliënten, hun familie en mantelzorgers? Juist: één wijkverpleegkundige die direct aanspreekbaar is. En bovendien graag iemand die er bovenop zit.
Binnen de sector is juist de zogenaamde coördinerende wijkverpleegkundige in opkomst. Dit is de spil in een team van verpleegkundigen, die zowel de contacten binnen de organisatie onderhoudt als daarbuiten -bijvoorbeeld psychologen en huisartsen. Dit helpt ook voorkomen dat er “ruis” en bureaucratie ontstaan in de zorgverlening.
In navolging van het succes van Buurtzorg zijn bovendien veel thuiszorgorganisaties met zelfsturende teams gaan werken. Medewerkers krijgen de ruimte om hun eigen werk in te delen en minder te leunen op leidinggevende. De vraag blijft wel: hoe zorg je dat een zelfsturend team echt zelfsturend is?
Een zelfsturend team vraagt om continuïteit en vaste medewerkers voor het wijkteam die met elkaar inhoud geven aan de zorg. Soms komt die praktijk in het gedrang. In de piekperiodes worden er, bijvoorbeeld, veel flexkrachten ingezet die per dag per dienst worden ingedeeld. Zij nemen geen deel aan de gedachte van een zelfsturend team. Zodra het team flexibeler wordt kan dit tot frustratie leiden bij het vaste personeel.
Zou de toekomst niet moeten zijn dat er juist meer vaste medewerkers moeten komen voor de continuïteit en kwaliteit van de thuiszorg? En, als we dan constateren hoe verantwoordelijk de rol is van de coördinerende verpleegkundige heeft: moet er niet veel strenger en zorgvuldiger gekeken worden naar de aanname van personeel?
Dit is waar ik mij bij Matchpartner, in opdracht van zorginstellingen, op richt: de verpleegkundige die de regie kan voeren, en die bewust voor een nieuwe organisatie kiest. Segmenten 1 en 2 of zelfsturende teams, eigenlijk maakt het niet uit. Het zijn de hooggekwalificeerde blijvers die onontbeerlijk zijn om een instelling stabiel en groeiend maken.
Wilma Licht
Op persoonlijke titel geschreven